Luxe, een harde nood om te kraken.

In theorie lijken ideeën altijd zo welomlijnd. Bijvoorbeeld als het gaat over nood en luxe. Gebrek en overdaad zien we als twee uitersten op dezelfde schaal, feilloos van elkaar te onderscheiden. Zelfs (juist?) een kind kan zien waarvoor we in tijden van crisis zouden moeten kiezen. Als de nood aan de man komt gaat alle overbodige luxe er onvermijdelijk uit! Dan richten we ons, tenminste tijdelijk, op het allerbelangrijkste. Toch?

Toevallig bevinden we ons op dit moment in een crisis. Dat is handig, want zo kan ik (bij wijze van verkennend onderzoek) op een weliswaar onwetenschappelijke – n=1, geen controlegroep – maar snelle en eenvoudige manier controleren of de praktijk overeen komt met deze gangbare opvatting. Voor het gemak neem ik de corona-crisis dus even als casus. Al zou ik niet durven ontkennen dat deze crisis slechts het spreekwoordelijke ‘topje’ is, in dit geval van een niet zozeer smeltende als wel zich geniepig uitbreidende ijsberg (een kwaal waarvoor ongetwijfeld dieperliggende oorzaken te vinden zijn). Voor nu: wat leert de corona-crisis ons over nood en luxe?

Met stip op één: in verpleeghuizen bleek besmettingsgevaar voor beleidsmakers doorslaggevender dan de zogeheten ‘huidhonger’ – onvervuld verlangen naar aanraking – van geleidelijk vereenzamende bewoners. Bij het uitdelen van de aanvankelijk schaarse beschermingsmiddelen stonden de verpleeghuizen achterin de rij, vandaar. Uit (aaponterende) proeven met jonge apen blijkt echter dat het mechanisch gevoede aapjes die nooit worden aangeraakt heel slecht vergaat. Desondanks werd een langzame marteldood voor onze oudsten noodgedwongen(?!) officieel beleid. De corona-crisis blijkt onwillekeurig een eerste pijnlijke hiërarchie in ons waardenstelsel bloot te leggen: de ene nood is de andere niet. Oftewel: nood breekt nood, in dit geval van de hulpbehoevenden zelf.

Op de glijdende schaal tussen bullshitbaan (luxe) en zinvol (noodzakelijk) werk fungeert de corona- crisis eveneens als lakmoespapiertje. Aan het ene uiterste prijken aandeelhouders en bonusbazen. Aan het andere uiterste (over)werken verpleegkundigen en leerkrachten voor een hongerloon. In tijden van nood konden we de eerste groep vanzelfsprekend missen als kiespijn. Maar de voorheen relatief onzichtbare zorgverleners werden plotseling unaniem de hemel in geprezen.

Helaas volgen hun respectievelijke inkomens een al even duistere hiërarchie als bij de eerdergenoemde verpleeghuisdrama’s: de verzilverde waardering van zorgverleners (en vergelijkbare waardevolle beroepsgroepen) lijkt omgekeerd evenredig met het maatschappelijke belang ervan. Van de nood een deugd maken komt voor de vakmensen in dit werkveld – onze zorgverleners – dan ook vooral neer op héél veel geven, maar weinig nemen. Hier blijkt de financiële nood van beleidsmakers het dus te winnen van de nood van verpleegkundigen en andere zorgverleners.

Maar zelfs de maatschappelijk ontwrichtende overdaad van de één blijkt het in de praktijk nogal eens te winnen van andermans elementaire basisbehoeften. In zulke gevallen wordt pijnlijk duidelijk wie de touwtjes in handen hebben binnen het spanningsveld tussen luxe en nood. Het meest verbijsterende voorbeeld was het welbewust openhouden van wapenhandels in de VS. Zo verkreeg de laagdrempelige aanschaf van wapens de status van eerste levensbehoefte, terwijl veel Amerikanen zich niet eens een ziekenhuisopname kunnen veroorloven! Luxe breekt nood: een derde kras op onze heldere tweedeling.

In moeilijke tijden presenteert luxe zich dus net zo makkelijk als nood, als de spreekwoordelijke wolf in schaapskleren. De pijnlijkste vormen van nood blijken bijvoorbeeld onderhandelbaar met ándermans nood, of met andere noden van dezelfde mensen: nood breekt nood. Soms blijkt gebrek het zelfs te moeten afleggen tegen luxe: nood breekt luxe.

De veelgebruikte uitdrukking ‘dat is geen overbodige luxe’ doet al vermoeden dat luxe niet overal en altijd – per definitie – als overbodig wordt beschouwd. Of is het begrip luxe misschien onderhevig aan slijtage? Als we het hebben over overbodige en minder overbodige vormen van luxe is de vraag vooral hoe lang je een specifieke vorm van luxe kunt missen. Rust, ontspanning en een zekere mate van welbevinden kun je best een poosje missen, maar wie deze zaken langer ontbeert krijgt een burnout, of tenminste een motivatiecrisis. In de praktijk is het bovendien gemakkelijker om te bepalen waar nood ophoudt gebrek te zijn als het over ánderen gaat. Waaruit blijkt dat grote aantallen wijzende vingertjes het zicht op zowel nood als luxe kunnen vertroebelen.

‘De kers op de taart’: nog zo’n veelzeggende uitdrukking. Een taart is op zichzelf natuurlijk al een luxe, maar dit zinnetje suggereert dat sublieme vormen van luxe (taart+) dienen te worden afgemaakt met een kérs... verwarrend!

Inmiddels doet het op het eerste gezicht zo verschillende duo Nood en Luxe mij denken aan een Siamese tweeling. Het lijkt wenselijk en noodzakelijk om hen van elkaar te scheiden. Maar in de praktijk is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan. Delen de twee wellicht vitale lichaamsdelen? Levert hun fysieke scheiding onherstelbare schade op? Voordat we gaan opereren moeten we dus precies weten waar de één begint en de ander ophoudt.

Ter observatie brengen we de tweeling alvast naar het ziekenhuis. Om de moed erin te houden klampen we ons vast aan een visioen: in wijd verspreide en goed geoutilleerde ziekenhuizen zijn uitstekend opgeleide, uitgeruste en fatsoenlijk doorbetaalde IC- en andere verpleegkundigen voorbereid op slechte tijden, ondertussen mindfull babbelend met patiënten. Artsen beschouwen preventie als hun prioriteit. Gewoon omdat we dit democratisch besloten hebben en derhalve welbewust georganiseerd. Een utopie? Welnee. Wet breekt nood!

Soms Moeten dingen gewoon. We laten de ‘vakmensen zonder geest, de genotmensen zonder hart’ – socioloog Max Weber, vrij naar Friedrich Nietzsche – achter ons, evenals andere filosofen en sociologen. Onze vaderlandse grootmeester van de bondige formulering, Pier Ebbinge (Relationship), legt het nog eens uit: “Geen buitenkant. Wel als het ‘moet’”. Wie ‘op de hoogte’ is – nog zo’n bondige oneliner – wéét wanneer dingen Moeten.

Naar de operatietafel dus, met die tweeling! Niet dat theoretische gedoe, gewoon even Doen wat er wordt gevraagd. We wagen het er dus op en snijden de tweeling van elkaar los.

Maar, o jee... Er gaat toch iets mis. Luxe – in dit geval de luxe van het rijke innerlijk leven – lééft weliswaar nog, maar blijkt helaas hersendood. Een vitaal lichaamsdeel is na de operatie onherstelbaar beschadigd. Van weliswaar overbodig, maar aangenaam is Luxe plotseling in een belasting veranderd. Ineens is ‘buitenkant gedoe’ de dagelijkse realiteit! Zo wordt de luxe van een rijk innerlijk leven (Rousseau!) voor altijd geofferd aan... buitenkant gedoe!

Natuurlijk zijn ongeschreven wetten effectiever te opereren – flexibeler inzetbaar – dan de echte. Maar ook voor De Wet knijpen we, als het Moet, een oogje dicht. Zo mag je burgers volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (artikel 9) helemaal niet opsluiten. Gedurende een pandemie blijkt maandenlange opsluiting thuis echter – per noodverordening - gelegitimeerd. Soms Moeten dingen gewoon!

In bovenstaand voorbeeld verloor Luxe het van sociale wenselijkheid (‘buitenkant’). Maar in veel andere gevallen blijkt juist Luxe een harde nood om te kraken. We lijken wanhopig op zoek naar een ‘ijzersterke bakermat’ van ‘normen die er toe doen’ (Ebbinge weer) maar vliegen en vleeseten er ondertussen op los. En dus weet niemand of alarmerende crisissen (Corona, klimaat) daadwerkelijk zullen leiden tot de noodzakelijke maatschappelijke veranderingen. Al is het maar omdat elke voorgestelde koerswijziging ‘ook maar een mening’ is: autoriteitsargumenten van deskundigen en wetenschappers versus complottheorieën van Gekkies. We lijken wel blind en doof met zijn allen!

Hersendood is een groot woord, maar wie het spoor een beetje bijster is, grijpt naar een kompas. Een kompas is een weinig pretentieus maar nuttig werktuig. In dit geval niet om met het vingertje in de gewenste richting te wijzen, maar om tenminste te bepalen waar we stáán. Zodra we het noorden weten te plaatsen, kunnen we onze koers bepalen. Eventuele waardeoordelen (koud, onherbergzaam?) komen later wel.

Kortom: richting bepalen is onderscheid maken is definiëren. We verkeren momenteel in crisis: coronacrisis, klimaatcrisis, en straks weer een economische recessie. Periodieke recessies vormen echter de ruggengraat van het kapitalisme! Ze zijn in zekere zin onvermijdelijk, en zelfs veerkrachtig. Hoe onderscheiden we een levensbedreigende, mogelijk onomkeerbare crisis van periodieke schommelingen? Het maken van onderscheid (definiëren) kan helpen om te bepalen of een crisis in zekere zin luxe is – in het geval van de corona-crisis ‘het wegsnijden van dor hout’ (Marianne Zwagerman) – of daadwerkelijk Nood.

‘Crisis is een Latijns leenwoord uit de late middeleeuwen, dat oorspronkelijk het beslissende stadium van een ziekte aanduidde’, aldus bouw- en taalkundige Maartenjan Hoekstra. Met zoveel dreigende crisissen moet er sprake zijn van een achterliggende Kwaal, mogelijk onze Westerse levensstijl. Zowel de corona- als de klimaatcrisis introduceren het beslissende stadium hiervan. De pandemie overschaduwt weliswaar tijdelijk het klimaatprobleem, maar legt tevens tal van nieuwe crisissen bloot: toenemende ongelijkheid, maatschappelijke ontwrichting na jarenlange bezuinigingen, besmettingshaarden in vlees- en bontindustrie, alsmede dwingende grenzen aan onze mobiliteit. Volgens sommige wetenschappers verkeert ons klimaat al in de terminale (onomkeerbare) fase. Maar gedurende een crisis kán het tij nog worden gekeerd.

Stel dat we ons inderdaad in een beslissend stadium bevinden, hoe komen we dan in beweging? We vermoeden nu waar we staan – aan de rand van de afgrond – en zoeken wanhopig naar vastere grond. Hoe onderscheiden we bruikbare en beschikbare (transport)middelen?

In de ‘Bourgois-definitie’ (naar Albert Camus, L’homme révolté) lossen we een crisis op met (meer) technische vooruitgang en economische groei. Met middelen dus die volgens ándersdenkenden juist de voornaamste oorzaken vormen van de Kwaal. Grofweg kent de aanpak van een crisis dan ook twee tegengestelde ideologische benaderingen. Neem het klimaatprobleem. De gangbare methode van het ‘Bourgois’-kamp is het vergroenen van de energievoorziening. Groene energie is helaas in de praktijk niet altijd even groen, want slokt landbouwgrond en natuurgebieden op, slurpt fabricage- energie, of vernietigt kostbare CO2-opslag (het verbranden van biomassa).

Andersdenkenden pleiten dan ook voor consuminderen. Niet méér economische groei en technologische vooruitgang, maar mínder dus. Andersdenkenden zien het klimaatprobleem bovendien breder. Cijfermatige fixatie op CO2-uitstoot leidt de aandacht af van het wezenlijke belang van biodiversiteit en wilde natuur. Hun favoriete gereedschap is dan ook de ‘beitel van de natuur’ (Dode zielen, Gogol): mét in plaats van tegen de natuur. Op dit punt laat ik de Bourgois bij de gapende afgrond achter en sluit mij blijmoedig aan bij de andersdenkenden.

Andersdenkenden, bohemiens, ketters: het klinkt bijna religieus. Dat is geen toeval. Precies honderd jaar geleden beschreef de socioloog Max Weber in zijn boek ‘De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme’ de ‘rationele leefwijze op basis van de beroepsidee’ (disciplinering, ascese). Weber constateerde dat de ‘beperking tot de vakarbeid’ een van de belangrijkste grondslagen vormde van de eerdergenoemde Bourgois-levensstijl. Samengevat beperkt het handelingsperspectief van burgers zich tot hun (betaalde) werk. Omdat hun werk zo gespecialiseerd is, mist het echter de ‘faustische universaliteit’ (Weber) die van oudsher een belangrijke motivatie vormde. De moderne mens moet dus afzien van het grote geheel. Dit maakt werk minder waardevol en burgers berustend, of zelfs passief. In Webers woorden (naar Faust) betekent dit ‘een resignerend afscheid van een tijd waarin de mensheid zich ten volle in al haar schoonheid kon ontplooien’.

Webers taal is bloedstollend trefzeker. Al in 1920 beschreef hij hoe de ‘zorg om materiële goederen’ – die ‘slechts een dunne jas’ zou moeten zijn – onontkoombaar ‘een stalen omhulsel werd’. Ziedaar onze huidige zingevingscrisis! ‘Totdat de laatste fossiele brandstof is opgebrand’ (Weber): ook dat klinkt bekend. Volgens de andersdenkenden van onze tijd moeten we eveneens prioriteiten stellen. Geen bittere luxe meer – vliegen, vleeseten, wapenhandel – die telkens nieuwe fysieke hulpbronnen vraagt. Het is bovendien opvallend dat Weber de schoonheid noemt: volgens Maxim Februari, in Zomergasten, een mensenrecht. Maar honderd jaar na Webers wanhoopskreet – ‘ontstellende ontwikkeling’ - is schoonheid helaas nog altijd geen mensenrecht.

Voordat we een richting kiezen maken we een pas op de plaats en kijken goed om ons heen. Wat is de wereld mooi! Waar de ‘beitel van de natuur’ (Gogol) werd gehanteerd - desnoods door mensenhanden – ontstond, schijnbaar achteloos, vrijwel overal grote Schoonheid. Binnen ‘gemechaniseerde verstening, verbloemd door een soort krampachtige gewichtigdoenerij’ (Weber) lijkt daarentegen alles mis te gaan. Maar zoals voedsel minder goed verteert als het je niet smaakt, zo stoot ‘lelijk land talent af’ (Adriaan Geuze). Geen recreant ontleent immers geestelijke voeding (inspiratie) aan een lelijke leefomgeving. Inmiddels is er zelfs in het Nuchtere Nederland een officieel woord voor het toenemende gemis aan schoonheid (harmonie, afwisseling, schaal) in de openbare ruimte: landschapspijn.

Schoonheid helpt ons het kaf van het koren te scheiden. Op dit beproefde kompas lopen we betrekkelijk koersvast onze neuzen achterna. ‘Schoonheid is subjectief’, zeggen Webers ‘vakmensen zonder geest’. Ik kan het niet eens ontkennen. Hele volksstammen ervaren kattenbaktuinen als mooi, of genieten van eindeloos raaigras, omlijst door grote aantallen windturbines. Maar de schoonheidservaring is – als alle emoties – wél een duidelijk signaal, van ons lichaam. We reageren op schoonheid, met een soort oergevoel. Een ziek lichaam verliest onvermijdelijk aan aantrekkingskracht. Helaas verliest onze leefomgeving al decennia aan schoonheid: windmolens, verdozing, verlies van houtwallen en slootjes. Er zijn zeker mensen die megawindmolens ‘helemaal niet lelijk’ vinden, maar het is veelzeggend dat niemand ernaast wil wonen. Toeval?

Op Hemelvaartsdag 2020 verdrongen hordes mensen zich bij de toegangswegen naar de steeds schaarser wordende bossen van Nederland. Om daar vervolgens te worden weggestuurd. De bossen waren vol, evenals overigens alle stranden. Op de radio klonk welgemeend advies: ‘Ontdek hoe mooi weilanden en akkers in uw omgeving zijn’. Maar Nederlanders laten zich geen knollen voor citroenen verkopen! Platteland anno 2020: Zombienatuur. Kaarsrechte wegen, waarlangs een ‘vergevingsgezinde berm’. De menselijke maat is er ver te zoeken. Hartje zomer is er vaak geen vlindertje te zien.

Zo kom ik weer op de dunne lijn tussen nood en luxe. Ook hier werkt de corona-crisis als lakmoespapiertje. Deze keer kleurt het rood van de nijpende landschapscrisis: het beslissende stadium in een eczeem-achtige kwaal veroorzaakt door een uniek plaagdier, de Mens (in dit geval helaas tevens slachtoffer). Plotseling bleek natuur een basisbehoefte! Ongelukkig genoeg werd ons historische landschap, evenals veel van ons cultuurhistorisch erfgoed, in de afgelopen decennia op grote schaal geofferd op het altaar van Economische Groei en Technologische Vooruitgang. Mede daarom vluchtten veel Nederlanders meermaals per jaar over de hele wereld. Maar dat kon ineens niet meer!

Thuis opgesloten sloegen Nederlanders wanhopig de hand aan de Dingen. De kringloopwinkels stroomden vol. Want spullen worden in tijden van overproductie beschouwd als overbodige luxe. De documentaire ‘Bewaren – of hoe te leven’ van Digna Sinke roept echter de vraag op of Bewaren niet duurzamer is dan ontspullen. Op termijn worden veel gedumpte gebruiksvoorwerpen onvermijdelijk opnieuw aangeschaft. De digital nomad heeft voor zijn levensstijl bovendien wel een goedgevulde beurs (en een Westers paspoort!) nodig. Een levenslange relatie met zorgvuldig opgeknapte spulletjes erkent bovendien de rol van ons lichaam bij herinneringen. Misschien zijn hoarders de liefdevolle en relatief gezonde uitzonderingen binnen een aan chronische diarree lijdend maatschappelijk systeem.

Toch is de vraag Wie er deugt niet bijzonder interessant. Bovenal lijken we de weg kwijt te zijn, massaal. Zo ontdekken onderzoekers plotseling dat groen de meest rustgevende kleur is. Groen blijkt nodig, bijvoorbeeld om te ontspannen. Maar wonen in ‘een prachtig buitengebied’ (Ebbinge weer) is helaas een luxe geworden. Door exclusieve bezitters trots geëtaleerd als de veren van de pauw, maar (want) onbereikbaar voor de grootstedelijke massa’s. Chimpansees in hun natuurlijke habitat genoten echter alle dagen van het buitenleven!

Voor mij staat inmiddels vast dat nood en luxe ons voortdurend op een dwaalspoor brengen. Hoe komen we op het Rechte Pad? Pas op, de afgrond lonkt nog altijd! Voor een juiste diagnose van de achterliggende Kwaal – vermoedelijk onze Westerse levensstijl, waarvan al die crisissen dus het ‘beslissende stadium’ vormen – volgt nu een ogenschijnlijk eenvoudig te beantwoorden vraag: zijn kinderen luxe?

Niet volgens de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: iedereen heeft het recht om een gezin te stichten (artikel 16). Alleen Chinezen kunnen op het idee komen om mensen te beperken in hun meest natuurlijke neigingen. Toch?

Landsbioloog Midas Dekkers blijkt een andere mening toegedaan. Op onze uitgewoonde planeet zijn juist kínderen iets om je voor te schamen! Oftewel: geboortebeperking als geneesmiddel voor onze Kwaal die nu, bij wijze van werkdefinitie, evengoed met ‘mensenplaag’ kan worden aangeduid. Inmiddels is de verwarring compleet. Zelfs met een ‘IJzersterke bakermat’ op ‘normen’-gebied (Ebbinge weer), begeven we ons hiermee onvermijdelijk op glad ijs. De mens kán eenvoudig de kwaal niet zijn, dat is... onmogelijk! ‘De meeste mensen deugen’, volgens Rutger Bregman. Onschuldige kínderen nota bene...

Nu we het toch over Chinezen hebben: in China wordt privacy (artikel 12) volgens filosoof Pak-Hang Wong (De Volkskrant, 23-05-2020) beschouwd als een luxe, evenals overigens zelfontplooiing en waardigheid (artikel 22). Het eerdergenoemde Recht op Schoonheid (Februari) schittert sowieso door afwezigheid, evenals zinvol werk. Zo universeel zijn die Mensenrechten klaarblijkelijk toch niet.

Vanwege de vele uitzonderingen wordt het Nederlands wel het Chinees van het Westen genoemd. Misschien komt dit wel doordat Nederlanders niet altijd even consequent denken. Zo vraagt Zihni Özdil zich af: ‘Wat is onderwijs? Een mensenrecht of een luxeproduct waarvoor je jezelf in de schulden moet steken?’ (NRC, 16-05-2020). Onderwijs, nota bene apart genoemd in artikel 26, sluit nu in Nederland bijna achteraan de rij. Hoewel vóór de verpleeghuizen en, vanzelfsprekend, vóór het ‘recht om te genieten van kunst en cultuur’ (artikel 27). Want met hijgende populisten in de nek durft geen politicus over kunstbudgetten te beginnen.

In Ons Land volstaat inmiddels de aanduiding ‘ondernemer’ onder ‘werk’. Webers ‘geldwinning van de ondernemer’ wordt meer dan ooit eerder ‘aangemerkt als beroep’! Zingeving of zinvol werk zijn dan ook niet in universele mensenrechten opgenomen. Omschrijvingen als ‘waardigheid’, ‘ontplooiing’, ‘werk naar keuze’ bieden weliswaar handvatten, maar de rechter kan niets met spirituele bullshitbaan- nood.

Zelfs onze sinds mensenheugenis onveranderlijke sterrenhemel blijkt géén mensenrecht: de satellieten van Elon Musk benemen ons steeds vaker het zicht.

Daar staan we dan: bittere luxe en overbodige noodzaak zover het oog rijkt. Als het over onze elementaire noden gaat belanden we blijkbaar onvermijdelijk in een Babylonische spraakverwarring. Bovenal lijken we zingeving te ontberen. De ontwikkeling van richtinggevende waarden en ideeën schiet ernstig tekort. Wel hebben we, gevangen in Webers ‘stenen omhulsel’ van een ‘onttoverde wereld’, als vanouds onze emoties als kompas. Zelfs binnen ‘de rationele leefwijze op basis van de beroepsidee’ (Weber) onderscheiden onze fysieke reacties – boosheid, kippenvel, tranen – bittere luxe, overbodige noodzaak en alles ertussenin.

Two roads diverged in a wood: laat ons vermoeide, beproefde mensenlichaam trefzeker de Mooiste kiezen! Al lijkt de weg nog zo steil, of zelfs onbegaanbaar. 

(Ingezonden voor de Joost Zwagerman Essaywedstrijd 2020, niet genomineerd)

Reacties

Populaire posts