Wetenschap: jongste telg uit een religieus nest

Onafhankelijke, fundamentele wetenschap heeft een zelfreinigend vermogen. Eventuele dwalingen verdwijnen dan ook meestal vanzelf. Mits wetenschappers het vertrouwen krijgen – betaald worden – om zich grondig en integer te verdiepen in onderzoek dat zijzelf en hun collega’s belangwekkend vinden. Een actueel voorbeeld van dit zelfreinigend vermogen is de geleidelijke erkenning van dierenrechten. Ter bestrijding van het wereldvoedselprobleem hebben generaties bevlogen wetenschappers zich gewijd aan een efficiëntere voedselproductie. Nederlandse academici lopen hierin nog altijd voorop. Maar diervriendelijk is de bio-industrie bepaald niet. Gevalletje collateral damageGelukkig hielden collega-wetenschappers zich tezelfdertijd bezig met bijvoorbeeld primatenonderzoek. Zij toonden overtuigend aan hoeveel mensapen op ons lijken. Het tot nut en genoegen van De Mens ‘geschapen’ stompzinnige dier blijkt een bijbelse fictie: acceptabel totdat de onhoudbaarheid ervan bewezen wordt. Met ons huidige kennisniveau is antropocentrisme dus onverdedigbaar geworden. Zichzelf respecterende landbouwwetenschappers zullen hun moraal op termijn onvermijdelijk uitbreiden tot het dierenrijk.
Kortom: als wetenschappers andere disciplines even serieus nemen als het eigen vakgebied lijkt het zelfreinigend vermogen gegarandeerd. Desondanks blijken onbewezen uitgangspunten (axioma’s) van discutabele herkomst zelfs in de wetenschap hardnekkig. Zo krijgen wereldburgers risicovolle techniek steeds vaker achteloos opgediend als hoofdgerecht, bij wijze van universele redder in nood. Maar hoogontwikkelde techniek stelt nóg hogere morele eisen aan zowel bedenkers als gebruikers. Idealiter worden eventuele toepassingen van risicovolle technieken herhaaldelijk en collectief goedgekeurd door uiteenlopende vooraanstaande wetenschappers. Maar het aldus collectief bevestigen van essentiële waarden is volgens aartsvader-socioloog Émile Durkheim een religieus trekje! Dit is verwarrend, omdat wetenschappelijk antropocentrisme – een onwenselijke religieuze erfenis – dus misschien kan worden bestreden met een ánder religieus element dat in de wetenschappelijke praktijk helaas minder gangbaar lijkt.
Is er ruimte voor religie in de wetenschap?
Al rond 1912 constateerde Durkheim dat debatten rond religie vaak draaien om de vraag of wetenschap en religie zich ooit met elkaar zouden kunnen verzoenen. Volgens Durkheim veronderstelt deze vraagstelling dat er naast de wetenschappelijke omgang met kennis een specifiek religieuze manier van denken zou kunnen bestaan. Durkheim benadrukte echter hoe gelovigen dagelijks ervaren dat religie ons eerder helpt om te handelen en te leven, dan om kennis te vergaren of tot nadenken te worden aangezet. Helaas lijken uitgerekend verantwoordelijk handelen en leven momenteel een hele uitdaging. Zonder vruchtbaar handelingsperspectief en/of overtuigende levensbeschouwing staan we met lege handen tegenover snel toenemende ongelijkheid, snel afnemende biodiversiteit en urgente klimaatproblematiek. Gelukkig wijst primatenonderzoek overtuigend uit dat de aanleg voor moraal – onzelfzuchtigheid, zorgzaamheid, rechtvaardigheidsgevoel – de mensachtigen aangeboren is. Aangevuld met onze uiteenlopende religieuze erfenissen beschikken we dus over een goed gevulde gereedschapskist. Als kers op de taart is er de voor de mens unieke verworvenheid wetenschap, aantoonbaar ons bruikbaarste instrument ooitOnafhankelijke, fundamentele wetenschap werkt vooral zo goed omdat het de sympathiekste menselijke eigenschap, de twijfel, tot Systeem verheven heeft. Zo draagt elke onafhankelijke wetenschapper een steentje bij aan onze geïnstitutionaliseerde twijfel. De wetenschappelijke interessesfeer – mens, natuur, maatschappij – overlapt de religieuze echter grotendeels. Ook de gebruikte methodes – relateren, classificeren, systematiseren – verschillen minder dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Toch zal het merendeel van de wetenschappers zich vermoedelijk hartgrondig verzetten tegen de suggestie van religieuze inmenging in de wetenschap.
Hoewel zelf niet religieus, kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat religie in moeilijke omstandigheden onveranderd de taaiste blijkt. Zo zijn alle voorzieningen in de gevaarlijkste Amerikaanse no go areas duurzaam gesloten, met uitzondering van de religieuze. Religie heeft zich dus bewezen als overlever. Helaas blijkt de gevestigde wetenschap minder overtuigend te voorzien in bepaalde eeuwige menselijke behoeften. Zo schiet je met geïnstitutionaliseerde Twijfel – enerzijds, anderzijds – gewoon niet zo erg op. Met deze methodologische traagheid loop je dus nogal eens achter de feiten aan. Telkens opnieuw weten dichters, kunstenaars en/of cartoonisten eerder de vinger op de zere plek te leggen dan wetenschappers. Ook religie lijkt daadkrachtiger dan wetenschap. Zo kan iedereen voor pasklare antwoorden op levensvragen direct terecht bij religieuze instellingen. Maar verlichte, rationele wereldburgers die liever op seculiere wijze de koppen bij elkaar steken ter bestrijding van de grote problemen van onze tijd staan helaas voor hermetisch gesloten deuren zodra zij voor hulp of steun aankloppen bij de gevestigde wetenschappelijke orde. Want twee belangrijke ‘buitensluitende’ of, zo je wilt, samenbindende – voor ingewijden – kenmerken van gevestigde religieuze orden, rituelen en geestelijken (clerus), leven hardnekkig voort in de wetenschap. Te vaak blijken gezaghebbende  wetenschappers een nauwelijks aan zichzelf en de eigen Methode twijfelende in-group. Een gevestigd bolwerk waarin een maatschappelijk overschot aan intelligente, creatieve en/of handelingsbekwame burgers hooguit mondjesmaat, middels vaste rituelen, wordt toegelaten. Binnen de wetenschappelijke gelederen moet je minimaal gepromoveerd zijn om enigszins serieus te worden genomen. Bovendien werken de verschillende wetenschappelijke velden – alfa, bèta, gamma; kwantitatief en kwalitatief onderzoek – grotendeels langs elkaar heen. Daarbij lijkt de wetenschappelijke wereld nog bepaald niet te hebben afgerekend met het derde religieuze basiskenmerk: het dogma. Want omstreden axioma’s als ‘homo economicus’ worden binnen de gevestigde (orthodoxe?) wetenschappelijke orde nauwelijks kritisch bevraagd. Helaas leiden álle dogma’s, religieus of niet, onvermijdelijk tot een openlijke of bedekte strijd tegen ketterij. Zo kan het gebeuren dat wetenschappers alternatieve, maar mogelijk waardevolle theorieën ongezien verwerpen. Met betrekking tot risicovolle of moreel getinte keuzes verschuilen ze zich bovendien nogal eens achter een soms dwangmatig aandoende neutraliteit.
Komen eigenzinnige hedendaagse genieën in het huidige wetenschapsklimaat eigenlijk nog wel tot baanbrekend en relevant onderzoek? En, belangrijker, kunnen oningewijde maar gemotiveerde en handelingsbekwame wetenschappelijke leken gezaghebbende wetenschappers verleiden om de knappe koppen bij elkaar te steken om zich uit te spreken over de grote problemen van onze tijd? Objectiviteit en Methode kunnen geen excuus meer zijn. Het wordt tijd om onze zo waardevolle kennisinstituten te kuisen van precies díe nog altijd aanwezige of ongemerkt ingeslopen religieuze elementen die onze collectieve slagvaardigheid belemmeren. Maar misschien ook om nuttig bevonden religieuze elementen in de wetenschappelijke wereld te verwelkomen. We hebben immers nog geen overtuigende alternatieven voor álle eeuwenoude religieuze verworvenheden paraat. Aldus geformuleerd kan de vraag naar ruimte voor religie in de wetenschap worden opgevat als uitnodiging tot kritische wetenschappelijke zelfreflectie.
Kortom: welke religieuze elementen dragen bij aan een maatschappijkritische, onafhankelijke, fundamentele wetenschapspraktijk en welke niet? Op basis van literatuuronderzoek zal ik verschillende religieuze elementen benoemen en deze vervolgens op hun merites beoordelen (Ja/Nee). Rituelen, geestelijken en dogma’s noemde ik al. In vergelijking met de relatief ongevaarlijke rituelen (Ja; bij wijze van samenbindende kwaliteit) en geestelijken (Ja; onze toegewijde hoogleraren), lijken dogma’s (Nee!) minder te passen bij fundamentele, zichzelf respecterende wetenschap.
Niemand schreef zo verhelderend over religie als de eerdergenoemde Durkheim. Ten gevolge van toenemende universalisering vervaagt onze gezamenlijk beleefde horizon. Logische ordening op basis van abstracte principes splitst zich af van sociale structuren en verzelfstandigt. De geboorte van de wetenschap – jongste en meest veelbelovende telg uit een ‘goed’, maar onmiskenbaar religieus nest – is een feit. In Durkheims zienswijze is wetenschap een ontwikkelde vorm van logisch (onpersoonlijk) denken. Uiteindelijk toonde Durkheim zelfs overtuigend aan dat religie een samenleving vertegenwoordigt, of zelfs is, met sociale cohesie als belangrijkste religieuze verworvenheid. Vooral sinds de wetenschap zich succesvol heeft gespecialiseerd in dat andere basiskenmerk: speculatie. Geen verstandig mens zou moeten ontkennen wat door de wetenschap wordt bevestigd, aldus Durkheim, noch bevestigen wat door de wetenschap wordt ontkend.
Tegenwoordig is de wetenschap, die zich volgens Durkheim vooral keert tegen de dogmatische aspecten van religie, dus het ijkpunt. Wat overblijft voor de aldus geamputeerde religieuze instituties is sociale cohesie. Zoals bekend hebben veel religieuze instituties moeite met de nieuwe arbeidsdeling. Veel orthodoxe geestelijken lijken het speculeren maar niet te kunnen laten. Maar de gevestigde Wetenschappelijke Orde lijkt zich evenmin duurzaam te kunnen onthouden van bepaalde overgeërfde religieuze trekjes. Toch ziet Durkheim wezenlijke verschillen. Zo geeft wetenschap het leven weer, maar creëert dit niet. Warmte en samenkomen (Ja) zijn vooral religieuze kenmerken. Verder vertaalt religie de gevonden werkelijkheden naar een voor grotere groepen invoelbaar discours (Ja) en is dus toegankelijker (inclusieverJa) dan wetenschap. Vermeldenswaard is Durkheims opmerking dat het formuleren van idealen (Ja) geen overbodige luxe is.
Inmiddels betwijfelt de socioloog Willem Schinkel de geldigheid van Durkheims constatering dat wetenschappers tenminste het leven weergeven. In zijn inaugurele rede (2015) sprak Schinkel over een ‘brute omkering’ van de zogeheten ‘empirie’ en de menselijke ervaring. Waar de gemiddelde burger de onmiddellijke ervaring als echt beoordeelt, negeert de wetenschap reële menselijke waarnemingen, om deze pas na grondige transormatie (alchemieNee!) te laten doorgaan voor empirie. Met als absurd gevolg dat een wetenschappelijk artikel tegenwoordig doorgaat voor De Werkelijkheid. Dit is echter niets anders dan geloof (Nee!), een wezenstrek van religie.
Chemicus en filosoof Rob Clever benadrukt de noodzaak van een vruchtbaar handelingsperspectief, met ons overontwikkelde brein als voornaamste instrument. Maar individuele breinen komen niet ver. ‘Onze breinen zullen moeten samenwerken’, aldus Clever. Wetenschappers zoeken echter vooral naar de werking van dingen. Hoe kunnen de strikt gescheiden werelden van de fysica (hoe werkt het?) en de metafysica (waartoe dient het?) ooit tot elkaar komen? Mogelijk door metafysische vragen (Ja) binnen de exacte wetenschappen niet langer te negeren.
Primatoloog Frans de Waal distantieert zich van felle discussies tussen gelovigen en atheïsten door zichzelf op dit vlak tot ‘apathist’ (Ja) te verklaren. De Waal houdt zich liever bezig met het gat in onze moraal, die zich zelfs in onze sterk gemondialiseerde tijdperk nog altijd grotendeels lijkt te beperken tot ‘in-groups’, zoals families, stammen, naties of (financiële, wetenschappelijke) elites. De Waal pleit dan ook voor een ‘via de natuurlijke weg ontstane ethiek’ die álle wereldburgers en zelfs onze gehele planeet omvat (Ja!).
Filosoof Peter Sloterdijk noemt religie een vorm van ‘mentale wapening’ tegen levens- en doodsangsten. Interessant is Sloterdijks observatie dat de ‘feitelijkheid’ van religie voor zowel gelovigen als verstokte atheïsten onomstreden is. Sloterdijk zelf daarentegen gelooft uitsluitend in oefensystemen (Ja!). Deze zogeheten ‘antropotechnieken’ vinden we in uiteenlopende culturen. Volgens Sloterdijk staat ons ‘hoogculturele’ menselijke bestaan constant bloot aan verticale spanningen tussen ‘hogere en lagere’ levensvormen. Iemand of zelfs iets, ‘afkomstig uit een sfeer waarin geen tegenspraak wordt geduld’, confronteert ons met onze ontoereikendheid (Ja!). Sinds mensenheugenis zitten wij klem in een ‘subtiele inefficiëntie, die ouder en vrijer is dan de zonde’. Dit maakt de vrije val tot kernprobleem, in plaats van die uitgemolken zondeval.
Sterrenkundige Carl Sagan pleitte al rond 1980 voor een fundamentele herziening van economische, politieke, sociale en religieuze instituties. Zelfs onze knapste koppen laten zich misbruiken voor het ontwikkelen van oorlogstuig. Wat moeten buitenaardse waarnemers wel denken, die onze planeet in de huidige door menselijk toedoen bedreigde staat zouden zien? Toen Sagan ‘Cosmos’ publiceerde dreigde een kernoorlog. Tegenwoordig komt daar de urgente milieuproblematiek nog bij. Geheel conform Durkheims opvatting van het universum als verregaand geabstraheerd en dus tot overkoepelende autoriteit bevoegd maatschappij-concept, zou je Sagans denkbeeldige buitenaardse waarnemers kunnen opvatten als de vleesgeworden (al)ziende autoriteit uit de ‘antropotechnieken’ van Sloterdijk. Zelfs (juist?) wetenschappers zouden deze hogere autoriteit moeten accepteren (Ja).
Samengevat: een keihard ‘Nee’ tegen overgeërfde maar onbewezen (Bijbelse?) uitgangspunten, dogma’s, alchemie en vooral: geloof. Ter bestrijding hiervan lijken enkele momenteel in de wetenschap minder gangbare, maar in oorsprong eveneens religieuze elementen, juist wel bruikbaar. Zo kunnen oefensystemen, toegewijde ‘geestelijken’, geregelde samenkomsten, toegankelijkheid, een begrijpelijk(er) discours, een besef van eigen tekortkomingen, het formuleren van idealen, een wereldomvattende ethiek, metafysische vragen, het herhaaldelijk en collectief bevestigen van essentiële waarden, de erkenning van een dwingende ‘hogere’ (want wereldomvattende!) autoriteit, en een relativerend ‘apathisme’ in plaats van verbeten strijd tegen religie bijdragen aan het zelfreinigend wetenschappelijk vermogen.
Wat nu? Wetenschappers beschikken over denkkracht en methode om boven zichzelf uit te stijgen. Maar hiervoor moeten zij wel echt kunnen samenwerken. Fundamentele wetenschappelijke keuzes voor complexe technische toepassingen zouden herhaaldelijk en collectief door zowel alfa- als gammawetenschappers moeten worden bevestigd, evenals risicovolle sociale experimenten door alfa- en bètawetenschappers. Een toegankelijker (inclusiever) wetenschappelijk discours zou de onafhankelijke peer review bovendien uitbreiden tot intelligente en geïnteresseerde leken. Verder zou wetenschappelijke neutraliteit nooit mogen dienen als morele dekmantel. Wetenschappers zullen zich dus moeten verhouden tot elkaar, hun bewust of onbewust overgeërfde tradities, (al!) hun medeschepselen, hun idealen én hun geweten. Dit om niemand aanleiding te geven ooit aan het grote belang van onafhankelijk, fundamenteel onderzoek te twijfelen. Want wetenschap is zowel ons bruikbaarste als ons jongste en dus kwetsbaarste instrument.

Ter informatie: bovenstaand essay werd ingezonden voor de prijsvraag: 'Is er in de wetenschap ruimte voor religie?', in 2018 uitgeschreven door NRC en KNAW. Het verhaal is niet in de prijzen gevallen. 


Oneerlijke concurrentie? Cartoon verkregen via internet.

Beiden medaille-winnaars zijn overigens hoogleraar. De gouden medaille is voor een hoogleraar in de filosofie (kentheorie en ontologie):

Gouden medaille NRC essaywedstrijd 2018

De zilveren medaille is voor een hoogleraar  secularisering(!): 

Zilveren medaille NRC essaywedstrijd 2018

Verder zijn er twee eervolle vermeldingen, waaronder één - aanmoedigingsprijs? - voor een middelbare scholiere. Zelf deed ik dit jaar voor het eerst mee...gelukkig maar, denk ik nu. Zal ik volgend jaar weer de moed en energie opvatten om tijd in deze prijsvraag te steken?

Reacties

Populaire posts